Subsidies

Subsidies

11th - 12th Grade

6 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

2F Spelling oktober week 4

2F Spelling oktober week 4

KG - University

10 Qs

Oplossingen

Oplossingen

11th - 12th Grade

6 Qs

Pensioenfinanciering

Pensioenfinanciering

11th - 12th Grade

6 Qs

Heffingen

Heffingen

11th - 12th Grade

6 Qs

2F Spelling december week 2

2F Spelling december week 2

KG - Professional Development

10 Qs

2F Spelling februari - week 1

2F Spelling februari - week 1

KG - University

10 Qs

Gevangenendilemma

Gevangenendilemma

11th - 12th Grade

5 Qs

Box 1

Box 1

11th - 12th Grade

5 Qs

Subsidies

Subsidies

Assessment

Quiz

Other

11th - 12th Grade

Medium

Created by

M Nicolai

Used 17+ times

FREE Resource

6 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

De overheid kan zowel de vraag als het aanbod van bepaalde goederen stimuleren door...
een minimumprijs.
een maximumprijs.
een heffing.
een subsidie.

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image
Wat is het directe gevolg van een subsidie in het volgende marktmodel?
De vraaglijn verschuift naar rechts.
De vraaglijn verschuift naar links.
De aanbodlijn verschuift naar rechts.
De aanbodlijn verschuift naar links.

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Deze afbeelding beschrijft het effect van een subsidie. Door de subsidie neemt de verkoopprijs af van ..I.. naar ..II..

I = Pp, II = Pe

I = Pp, II = Pc

I = Pe, II = Pc

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image
Welke vlak of welke combinatie van vlakken geeft in deze afbeelding de totale kosten van de subsidie weer?
Oranje
Oranje & Groen
Oranje & Rood
Oranje & Blauw

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Twee beweringen over subsidies.
I. Een prijsverlagende subsidie door de overheid op een product verhoogt het producentensurplus met de subsidie per product.
II. Door een prijsverlagende subsidie van de overheid op een product stijgt het consumentensurplus door de lagere prijs en de toename van het aantal transacties.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
Beide beweringen zijn juist.
Bewering I is juist, bewering II is onjuist.
Bewering II is juist, bewering I is onjuist.
Beide beweringen zijn onjuist.

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

5 mins • 1 pt

De aanbodfunctie van een product luidt: Qa = 10P - 20.
De overheid besluit tot een prijsverlagende subsidie van 4 geldeenheden per product.
Dan wordt de nieuwe aanbodfunctie:
Qa = 10P - 60.
Qa = 10P - 16.
Qa = 10P + 20.
Qa = 14P - 20.