Persoonsvorm tegenwoordige tijd 2F

Daniëlle (houden) van lezen

• houdt

• houd

• hout

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

Christian (vinden) Beneden-Leeuwen een mooi dorp.

• vind

• vindt

• vinden

• vint

Els (werken) in de grote stad.

• werk
• werken
• werkdt
• werkt

Ik (zoeken) mijn handtas.

• zoekt
• zoeken
• zocht
• zoek

(Worden) je ook gek van dat werkje?

• Worden
• Wordt
• Word
• Wort

(Vinden) je zus deze jurk ook zo mooi?

• Vind
• Vint
• Vindt
• Vinden

De dames (maken) zich op voor het feest.

• maakten
• maak
• maakt
• maken

(Worden) jij de volgende kampioen?

• Wordt
• Word
• Worden
• Wort

Sanne (fietsen) helemaal naar huis.

• fiets

• fietst

• fietste

• fiestt

(Binden) je mij  veter even vast?

• Bindt
• Bind
• Binden
• Bint