Herhaling taalbeschouwing september/oktober

De rode auto rijdt snel.

Welke woordsoort?

• een werkwoord

• een zelfstandig naamwoord

• een lidwoord

• een bijvoeglijk naamwoord

De rode auto rijdt snel.

Welke woordsoort?

• een zelfstandig naamwoord

• een werkwoord

• een bijvoeglijk naamwoord

• een lidwoord

De rode auto rijdt snel.

Welke woordsoort?

• een zelfstandig naamwoord

• een lidwoord

• een werkwoord

• een bijvoeglijk naamwoord

De rode auto rijdt snel.

Welke woordsoort?

We logeerden in een kasteel in Filot.

Welke woordsoort?

We logeerden in het grote kasteel van Filot.

Welke woordsoort?

• een werkwoord

• een zelfstandig naamwoord

• een bijvoeglijk naamwoord.

We logeerden in het grote kasteel van Filot.

• een werkwoord

• een zelfstandig naamwoord

• een bijvoeglijk naamwoord

We hebben daar veel gespeeld en geleerd.

Geef de infinitief.

We hebben daar veel gespeeld en geleerd.

Geef de infinitief.

Elke ochtend werden we gewekt met muziek.

Wat is het onderwerp van deze zin?