(hebben) Ik ........... gisteren mijn bal op het dak van De Kinderhof ........................... (schieten). van Arwin

Sophie (zijn) .......... aan het sleeën.

Jonathan (vallen) .............. gisteren van zijn slee.

Toen ik voor het eerst naar de Efteling (gaan) ..........., (vinden) ............. ik dat heel spannend.

van Noa

Rami ( komen) .......... thuis en (gaan) .........gelijk zijn huiswerk maken. Daarna (gaan ) .........hij lekker chillen.

v.t.

(hebben) .............. ik me net dik en warm (aankleden) ..............., (moeten) .......... ik weer (plassen) ................. , zucht Leanne.

Jelte (zwemmen) ........... vorig jaar met zeeleeuwen!

Elise en Lemya (vallen) ..............heel hard van een berg af terwijl we (gaan) .............. sleeën.

van Lemya v.t.

Oliviers puppy (rennen) ................ gisteren door de sneeuw.

Luisa (sleeën) ................. op de berg en (vallen) ........... Nu (hebben) .............ze pijn.