‘Je moet wel bij de les blijven’, zei meneer Smeets.

• Je mag het leslokaal niet uit.

• Je moet opletten.

Mijn vader begint meteen te piepen als hij bloed ziet.

• Mijn vader is onnodig bang als hij bloed ziet.

• Mijn vader maakt meteen een hoog geluid als hij bloed ziet.

Je viel met je neus in de boter toen je de kamer binnenkwam.

• Je kwam op het goede moment binnen.

• Je struikelde en viel toen met je neus in de boter.

Ik kan er geen touw aan vastknopen.

• Ik kan er geen touw aan vastmaken.

• Ik snap er niets van.

Tim is nog niet droog achter de oren.

• Tim heeft natte oren.

• Tim is nog niet volwassen.

De grap van de presentator was niet leuk. Daarom bood hij excuses aan voor zijn smakeloze grap.

• letterlijk

• figuurlijk

‘Smakelijk eten!’, zei de serveerster toen ze de pannenkoek voor me neerzette.

• letterlijk

• figuurlijk

Sara heeft haar slaapkamer geverfd en nieuwe spullen neergezet. Het is smaakvol ingericht.

• letterlijk

• figuurlijk

Vind jij ook dat de pizza nog best goed smaakt als hij koud is?

• letterlijk

• figuurlijk

Iets valt in de smaak als iets mooi gevonden wordt.

• letterlijk

• figuurlijk