3.3 Lezen

3.3 Lezen

2nd - 3rd Grade

17 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

K3B onderwerp etc

K3B onderwerp etc

KG - 3rd Grade

20 Qs

Themawoorden Groep 5 Thema 5.1

Themawoorden Groep 5 Thema 5.1

3rd - 4th Grade

14 Qs

Themawoorden groep 5 Thema 1. Deel 1 van 2

Themawoorden groep 5 Thema 1. Deel 1 van 2

3rd - 5th Grade

20 Qs

Disk Toekomst A2

Disk Toekomst A2

KG - 12th Grade

20 Qs

Nederlands thema 1 - familie & vrienden

Nederlands thema 1 - familie & vrienden

KG - 3rd Grade

14 Qs

Gevorderden

Gevorderden

1st - 12th Grade

15 Qs

Herhaling GSW

Herhaling GSW

2nd Grade

16 Qs

2B alinea's kernzinnen tussenkopjes

2B alinea's kernzinnen tussenkopjes

KG - 2nd Grade

22 Qs

3.3 Lezen

3.3 Lezen

Assessment

Quiz

World Languages

2nd - 3rd Grade

Medium

Created by

L Bazuin

Used 5+ times

FREE Resource

17 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Wat is een feit?

iets wat ertoe doet

Iets waarvan je kan controleren of het waar is of niet

een mening

een vraagtype

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Wat is een mening?

Iets wat ertoe doet

Iets waarvan je kan controleren of het waar is

Iets wat een persoon vindt van iets en wat dus bij iedereen verschillend kan zijn

een antwoord op een vraag

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Wat is een tegenovergestelde mening?

Als iemand totaal iets anders van iets vindt

een feit

iets wat je kan controleren of het waar is

een vaststaand gegeven

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Wat heeft een argument met een mening te maken?

het bevestigt de waarheid

dat is om de lezer te amuseren

het is de reden waarom iemand iets vindt, dus een verduidelijking

nee het argument heeft met een feit te maken

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Welke vier signaalwoorden ken je

die dat deze dit

wie wat waar wanneer

die van opsomming, tegenstelling, voorbeeld en reden

die van feit, mening, argument, waarom

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Noem vier signaalwoorden waarna een reden volgt

maar daarentegen, echter, toch

daarom, immers, want, omdat

allereerst, daarna, ten tweede, bovendien

bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie

7.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

30 sec • 1 pt

Noem vier signaalwoorden waarna je weet dat het om een opsomming gaat

allereerst, ten tweede, ook, bovendien

maar, echter, toch, integendeel

bijvoorbeeld, zoals, een voorbeeld hiervan

daarom, immers, namelijk, want

Create a free account and access millions of resources

Create resources
Host any resource
Get auto-graded reports
or continue with
Microsoft
Apple
Others
By signing up, you agree to our Terms of Service & Privacy Policy
Already have an account?