Year 1 - present simple

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

My sister _____ (to read) books every day.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

Frank ____ (to like) dogs.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

My parents ____ (to do) the shopping.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

We sometimes ____ (to meet) in front of the cinema.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

Uncle George ____ (to go) to the doctor's.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

Our friends ____ (to play) football in the park.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

He ____ (to go) to the park every Friday

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

We ____ (to have) the best ideas.

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

The children _____ (to eat) hamburgers

Present simple: zet de juiste vorm van het (werkwoord) in de zin.

I ____ (to be) at home every afternoon.