Campus 1a: Les 32: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik (met QR)

Campus 1a: Les 32: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik (met QR)

1st Grade

8 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Bijwoorden

Bijwoorden

1st Grade

12 Qs

Tussenmeting werkwoordspelling

Tussenmeting werkwoordspelling

1st - 3rd Grade

5 Qs

Sneeuwval

Sneeuwval

KG - Professional Development

12 Qs

Campus 2A: Les 18: Figuurlijk taalgebruik

Campus 2A: Les 18: Figuurlijk taalgebruik

1st Grade

10 Qs

Être - présent

Être - présent

KG - University

10 Qs

Presens

Presens

1st Grade

11 Qs

(MAVO)HAVO 1 LSJ hv1 U1 A1

(MAVO)HAVO 1 LSJ hv1 U1 A1

1st Grade

10 Qs

ELJ1 - Unité 6 - Source C

ELJ1 - Unité 6 - Source C

1st - 5th Grade

10 Qs

Campus 1a: Les 32: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik (met QR)

Campus 1a: Les 32: Letterlijk en figuurlijk taalgebruik (met QR)

Assessment

Quiz

World Languages

1st Grade

Easy

Created by

Jolien Van Erdeghem

Used 16+ times

FREE Resource

8 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Hij nam alweer printpapier mee van zijn werk. De tiende keer werd hij betrapt.

Hij liep tegen de lamp.

Hij had een grote mond.

Hij was de draad kwijt.

Hij heeft groene vingers.

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Zijn collega’s hadden al eens gezegd dat hij vaak stal.

Hij liet zijn collega's in de kou staan.

Hij heeft lange vingers.

Hij heeft er geen kaas van gegeten.

Hij haalt zijn neus op.

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Ook tegen de baas was hij vaak brutaal.

Hij stond met zijn rug tegen de muur.

Hij zat op rozen.

Hij kon het op zijn buik schrijven.

Hij had een grote mond.

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Hij kwam altijd een uur later toe. Nu is hij werkloos.

Hij zit iemand op de hielen.

Hij staat op straat.

Hij is de draad kwijt.

Hij bijt zijn tanden erop stuk.

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Ze heeft niet gestudeerd voor de toets. Ze moet nu de vervelende gevolgen van de situatie ervaren.

Ze zit op rozen.

Ze heeft groene vingers.

Ze heeft lange tenen.

Ze zit met de gebakken peren.

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Emilie stuurde net een bericht. Waar ik bleef. Ik weet niet wat ik moet doen.

Ik moet Emilie wel iets laten weten.

Ik wil haar op de hielen zitten.

Ik wil haar niet aan het lijntje houden.

Ze kan dit op haar buik schrijven.

Ze staat op straat.

7.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Maar wat kan ik doen om te ontsnappen aan mijn huisarrest? Niets

denk ik. Mijn ouders hebben me vastgezet.

Ik zit op rozen.

Ik sta op straat.

Ik sta met mijn rug tegen de muur.

Ik heb een grote mond.

8.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Welke uitdrukking past het beste bij onderstaande situatie?

Ze beseffen niet wat de reactie van Emilie zal zijn.

Zij kan weinig verdragen.

Ze heeft lange tenen.

Ze heeft lange vingers.

Ze staat met haar rug tegen de muur.

Ze zit met de gebakken peren.