De liefde

Ik zoek een partner ... grappig is.

• dat

• die

• wie

• wat

... je nu zegt, is echt niet waar!

• die

• dat

• wat

• wie

Vul het juiste voorzetsel (préposition) in:

Ik ben verliefd ... jou.

• van

• op

• over

• naar

Vul het juiste voorzetsel (préposition) in:
Hij is jaloers ... haar.

• in

• van

• op

• over

Vul het juiste voorzetsel (préposition) in:
"Dit liedje gaat ... de liefde."

• van

• op

• naar

• over

Sortir ensemble=

• Samen uitgaan

• uit elkaar gaan

• naar buiten gaan

• samenwonen

se séparer (après le marriage) =

• uit elkaar gaan

• bedriegen

• ruzie maken

• scheiden

Welk woord past niet in het rijtje?

• bedriegen

• ruzie maken

• uit elkaar gaan

• zich verloven

Welk woord past niet in het rijtje?

• zich verloven

• samen uitgaan

• elkaar verlaten

• verliefd worden

La tromperie=

• het verlies

• het bedrog

• de bruiloft

• het uiterlijk