Een ..... werkt in het ziekenhuis.

• geneeskunde

• maatschappelijk werker

• verpleegkundige

Mijn ...... is docent.

• beroep

• studie

• vooropleiding

Het ..... van de universiteit is hoog.

• kritisch

• niveau

• wetenschap

De basisschool .... acht jaar.

• duurt

• rekent

• studeert

Zahra sport veel, zij heeft sterke ....

• bewegen

• patiënt

• spieren

Drie jaar ..... studeerde hij af.

• geleden

• verleden

• vroeger

Mijn dochter heeft haar diploma

• gedaan

• gehaald

• gestudeerd

Als je geen A2 haalt, kun je de cursus ..... doen.

• opeens

• opnieuw

• terwijl

Het examen ging heel goed, ik kreeg een '.......'.

• matig

• voldoende

• uitstekend

Ik vond biologie een moeilijk ...... op school.

• mening

• theorie

• vak