Combineer de twee zinnen tot één zin met het voegwoord "EN": Ik ben ziek. Ik ga naar de dokter.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "MAAR": Ik heb honger. Ik drink water.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "OMDAT": Ik ga naar de dokter. Ik ben ziek.

• Ik ga naar de dokter omdat ik ziek ben.

• Ik ga naar de dokter omdat ik ben ziek.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "WANT": Ik drink water. Ik heb dorst.

• Ik drink water want ik dorst heb.

• Ik drink water want ik heb dorst.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "ALS": Ik eet een boterham. Ik heb honger.

• Ik eet een boterham als ik honger heb.

• Ik eet een boterham als ik heb honger.

Vul in met "DIE" of "DAT": Het meisje ... veel eet, is nu dik.

Vul in met "DIE" of "DAT": De kat ... graag muizen eet, vangt een vogel.

Vul in met "DIE" of "DAT": We maken de test ... moeilijk is.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "MAAR": We zijn moe. We moeten werken.

Maak van de twee zinnen één zin met het voegwoord "ALS": Ik ben blij. Ik vier feest.

• Als ik blij ben, vier ik feest.

• Ik ben blij als ik vier feest.

• Ik ben blij als ik feest vier.

• Als ik blij ben, ik vier feest.