Twee beweringen.
I. Iemand die een lening afsluit en met dat geld een auto koopt heeft te maken met ruilen over de tijd.
II. Iemand die geld uitleent heeft niet te maken met ruilen over de tijd.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Levensloop
Quiz
•
Other Sciences
•
11th - 12th Grade
•
Hard
M Nicolai
Used 23+ times
FREE Resource
6 questions
Show all answers
1.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
1 min • 1 pt
Twee beweringen.
I. Iemand die een lening afsluit en met dat geld een auto koopt heeft te maken met ruilen over de tijd.
II. Iemand die geld uitleent heeft niet te maken met ruilen over de tijd.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Beide beweringen zijn juist.
Bewering I is juist, bewering II is onjuist.
Bewering II is juist, bewering I is onjuist.
Beide beweringen zijn onjuist.
2.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
1 min • 1 pt
Twee beweringen over stroom/voorraadgrootheden.
I. "De pensioenen van gepensioneerde ambtenaren stijgt in 2020 met 1,25%" gaat over een voorraadgrootheid.
II. "De schuld van Griekenland is opgelopen tot € 350 miljard" gaat over een stroomgrootheid.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Beide beweringen zijn juist.
Bewering I is juist, bewering II is onjuist.
Bewering II is juist, bewering I onjuist.
Beide beweringen zijn onjuist.
3.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
1 min • 1 pt
Twee beweringen over de vermogensmarkt.
I. Mensen met een hoge tijdsvoorkeur halen hun consumptie naar voren en verhogen de vraag naar vermogen.
II. Er bestaat een positief verband tussen de tijdsvoorkeur en de rente.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Beide beweringen zijn juist.
Bewering I is juist, bewering II is onjuist.
Bewering II is juist, bewering I is onjuist.
Beide beweringen zijn onjuist.
4.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
1 min • 1 pt
Twee beweringen over sparen en lenen.
I. Een lagere rente bevordert het sparen.
II. Een hogere (verwachte) prijsstijging stimuleert lenen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
Beide beweringen zijn juist.
Bewering I is juist, bewering II is onjuist.
Bewering II is juist, bewering I is onjuist.
Beide beweringen zijn onjuist.
5.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
2 mins • 1 pt
Op de afbeelding staat de ontwikkeling van het financieel vermogen (voorraadgrootheid) van een willekeurige consument. Gedurende welke periode zijn de uitgaven steeds hoger dan de inkomsten?
c t/m e
a t/m d
d t/m f
e t/m f
6.
MULTIPLE CHOICE QUESTION
1 min • 1 pt
Op de afbeelding staat de ontwikkeling van het financieel vermogen (voorraadgrootheid) van een willekeurige consument. Gedurende welke periode zijn de inkomsten steeds hoger dan de uitgaven?
b t/m c
b t/m e
c t/m e
e t/m f
15 questions
Multiplication Facts
Quiz
•
4th Grade
20 questions
Math Review - Grade 6
Quiz
•
6th Grade
20 questions
math review
Quiz
•
4th Grade
5 questions
capitalization in sentences
Quiz
•
5th - 8th Grade
10 questions
Juneteenth History and Significance
Interactive video
•
5th - 8th Grade
15 questions
Adding and Subtracting Fractions
Quiz
•
5th Grade
10 questions
R2H Day One Internship Expectation Review Guidelines
Quiz
•
Professional Development
12 questions
Dividing Fractions
Quiz
•
6th Grade