Ricardo

Ricardo

11th - 12th Grade

5 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Palletonderdelen deel 1

Palletonderdelen deel 1

9th - 12th Grade

10 Qs

Telwoord en Bijwoord

Telwoord en Bijwoord

KG - Professional Development

10 Qs

2F Spelling januari - week 2

2F Spelling januari - week 2

KG - University

10 Qs

Hygiëne en voedselveiligheid in de winkel

Hygiëne en voedselveiligheid in de winkel

KG - 12th Grade

9 Qs

2F Spelling januari - week 4

2F Spelling januari - week 4

KG - University

10 Qs

2F Spelling oktober week 3

2F Spelling oktober week 3

KG - Professional Development

10 Qs

2F Spelling 27 nov. - 1 dec.

2F Spelling 27 nov. - 1 dec.

KG - University

10 Qs

Robots

Robots

KG - University

10 Qs

Ricardo

Ricardo

Assessment

Quiz

Other

11th - 12th Grade

Hard

Created by

M Nicolai

Used 10+ times

FREE Resource

5 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Twee beweringen.

I. De comparatieve kostentheorie is gebaseerd op absolute en relatieve kostenverschillen tussen landen.

II. Er is een relatief kostenvoordeel voor product A in land X als de opofferingskosten voor product A lager zijn dan in andere landen.

Welke bewering(en) is/zijn goed?

Beide beweringen zijn juist.

Bewering I is juist, bewering II is onjuist.

Bewering II is juist, bewering I is onjuist.

Beide beweringen zijn onjuist.

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

2 mins • 1 pt

Media Image

Stel dat er twee landen zijn: Frankrijk en Amerika, die beide kaas en vliegtuigen bouwen. De tabel in de bron geeft de arbeidsuren die voor de productie van tien vliegtuigen nodig zijn en de arbeidsuren die voor de productie van een miljoen ton kaas nodig zijn. Twee beweringen hierover.

I. Geen van beide landen heeft in beide producten een absoluut kostenvoordeel.

II. Amerika heeft een relatief kostenvoordeel in vliegtuigen.

Welke bewering(en) is/zijn goed?

Beide beweringen zijn juist.

Bewering I is juist, bewering II is onjuist.

Bewering II is juist, bewering I is onjuist.

Beide beweringen zijn onjuist.

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

2 mins • 1 pt

Media Image

Stel dat er twee landen zijn: Frankrijk en Amerika, die beide kaas en vliegtuigen bouwen. De tabel in de bron geeft de arbeidsuren die voor de productie van tien vliegtuigen nodig zijn en de arbeidsuren die voor de productie van een miljoen ton kaas nodig zijn. Twee beweringen hierover.

I. Frankrijk heeft een absoluut kostenvoordeel in de productie van beide goederen.

II. Frankrijk heeft een relatief kostenvoordeel in kaas.

Welke bewering(en) is/zijn goed?

Beide beweringen zijn juist.

Bewering I is juist, bewering II is onjuist.

Bewering II is juist, bewering I is onjuist.

Beide beweringen zijn onjuist.

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Hoeveel bedragen de binnenlandse opofferingskosten van de productie van een miljoen ton kaas in Frankrijk.

40 vliegtuigen

2,5 vliegtuigen

0,25 vliegtuigen

4 vliegtuigen

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Media Image

Hoeveel bedragen de binnenlandse opofferingskosten van een vliegtuig in Frankrijk?

4 miljoen ton

0,4 miljoen ton

2,5 miljoen ton

0,25 miljoen ton