Een werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet.

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Ik koop een rode fiets.

• koop

• een

• rode

• fiets

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Jij maakt een lekkere taart.

• taart

• lekker

• een

• maakt

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Hij neemt een blauwe broek.

• blauwe

• een

• neemt

• broek

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Wij geven een mooi pakje.

• geven

• wij

• mooi

• pakje

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Jullie fietsen een lange weg.

• fietsen

• weg

• lange

• een

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Het gekleurde bloempje geef ik haar.

• haar

• geef

• bloempje

• gekleurde

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

De rare vaders rennen naar huis.

• weg

• vaders

• rare

• rennen

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Loopt de oude man naar het grote huis?

• naar

• grote

• loopt

• huis

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Ik weet veel over de grootste spinnen en de dikste vliegen.

• en

• ik

• weet

• over

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Mijn lieve oma eet de lekkere koekjes.

• eet

• lekkere

• mijn

• lieve