pouvoir (na de vakantie) H2

Wat is de vertaling van het werkwoord pouvoir?

• kunnen (soms mogen)

• weten (soms mogen)

• mogen (soms weten)

• willen (soms kunnen)

In welke twee tijden leer je het werkwoord pouvoir?

• présent en imparfait

• présent en futur

• présent en passé composé

• présent en conditionnel

Welke twee delen heb je nodig voor een passé composé?

• zelfstandig naamwoord en een voltooid deelwoord

• hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

• hulpwerkwoord en een zelfstandig naamwoord

• bijvoeglijk naamwoord en een voltooid deelwoord

Wat is het hulpwerkwoord bij de passé composé van pouvoir?

• avoir

• être

• faire

• prendre

Wat is het voltooid deelwoord bij de passé composé van pouvoir?

• pouvu

• pu

• pou

• pouvo

Welke werkwoordstijd is dit?

il a pu

• présent

• passé composé

welke werkwoordstijd is dit?

vous pouvez

• présent

• passé composé

Welke werkwoordstijd is dit?

ils ont pu

• présent

• passé composé

Geef de vertaling van:

il peut

Geef de vertaling van:

elles peuvent