de chaos

• zó dat je erover kunt rijden of lopen

• met die naam, zogenaamde of zogenoemde

• wanneer alles door elkaar gebeurt, de wanorde

• zonder sneeuw

begaanbaar

• met die naam, zogenaamde of zogenoemde

• wanneer alles door elkaar gebeurt, de wanorde

• op die plek

• zó dat je erover kunt rijden of lopen

zogeheten

• met die naam, zogenaamde of zogenoemde

• op die plek

• het gezin (één of meer personen die samen in een

  huis wonen)

ter plaatse

• kapotgaan

• met die naam, zogenaamde of zogenoemde

• op die plek

versperren

• op die plek

• afsluiten met een hindernis, blokkeren

• het gezin (één of meer personen die samen in een

  huis wonen)

de noodtoestand

• een heel gevaarlijke situatie in een bepaald gebied

• de kettingen die je om je autobanden kunt doen en waarmee je in de sneeuw kunt rijden

• plaatselijk

het huishouden

• een heel gevaarlijke situatie in een bepaald gebied

• overlast ervaren, meemaken

• het gezin (één of meer personen die samen in een huis wonen)

sneeuwvrij

• afsluiten met een hindernis, blokkeren

• kapotgaan

• plaatselijk

• zonder sneeuw

begeven (+ het)

• kapotgaan

• de kettingen die je om je autobanden kunt doen en waarmee je in de sneeuw kunt rijden

• een heel gevaarlijke situatie in een bepaald gebied

• op die plek

hinder ondervinden van

• overlast ervaren, meemaken

• het gezin (één of meer personen die samen in een huis wonen)

• wanneer alles door elkaar gebeurt, de wanorde

• zó dat je erover kunt rijden of lopen