De grote grammaticaquiz (1v)

Bij grammatica zinsontleding benoem je de functies van de delen van een zin.

• Waar

• Niet waar

Het onderwerp kan met een voorzetsel beginnen.

• Waar

• Niet waar

De buurvrouw bleek gescheiden te zijn.

BLEEK = .....

• Koppelwerkwoord

• Hulpwerkwoord

• Zelfstandig werkwoord

Zijn fiets zag hij op de grote brug staan gisteravond.

Wat is het lijdend voorwerp?

• Zijn fiets

• Hij

• De grote brug

• Gisteravond

De oudere buurjongen had zijn versleten bal meegenomen naar de speelplek, die erg groot was.

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden tel je?

• 1

• 2

• 3

• 4

Het woordje 'het' kan bij verschillende woordsoorten worden ingedeeld. Welke zijn dat

• Onbepaald lidwoord

• Persoonlijk voornaamwoord

• Bepaald lidwoord

• Bezittelijk voornaamwoord

• Onbepaald voornaamwoord

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit het werkwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel.

• Waar

• Niet waar

Klik de juiste vragende voornaamwoorden aan.

• Wie?

• Wat?

• Wanneer?

• Waar?

Tijdens de lockdown had ik echt meer moeten gaan sporten.

Wat is het zelfstandig werkwoord?

• Had

• Moeten

• Gaan

• Sporten

Heb je gister nog wat gedaan?

WAT = ....

• Onbepaald voornaamwoord

• Vragend voornaamwoord

• Aanwijzend voornaamwoord