3H Werkwoorden

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

1. (hebben) - Diesen Film .......... Mehmet schon gesehen.

• habe

• hat

• habt

• haben

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

2. (zijn, worden) - Es .......... gestern abend doch noch spät .......... .

• sein, werden

• sind, gewerden

• ist, geworden

• bin, geworden

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

3. (zullen) - Ich .......... die Ferien in Marokko verbringen.

• soll

• werde

• bin

• habe

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

4. (worden) - Rosemarie .......... von ihrem Freund geküsst.

• wird

• werd

• word

• ward

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

5. (hebben) - Wir .......... diese Woche viele Hausaufgaben .

• hat

• hast

• habt

• haben

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

6. (hebben) - .......... du den Lehrer nicht verstanden?

Vervoeg de werkwoorden op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

7. (zijn, worden) - Leider .......... meine Freundin krank ..........

Vervoeg de werkwoorden op de puntjes in het Duits in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het Nederlands.

8. Wo (zijn) .......... ihr vorige Woche (zijn) ........... ?

• sein geseint

• sein gewesen

• seid gewesen

• seid geseint

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het DUITS.

9. Meine Schwester (träumen) .......... von ihrem Freund.

• träumt

• träume

• träumst

• träumen

Vervoeg het werkwoord op de puntjes in de juiste vorm in de tegenwoordige tijd.

LET OP: de werkwoorden staan in het DUITS.

10. Du (reden) .......... zu viel über diese Bücher.

• reden

• redet

• redest

• rede