Welke zin staat in de verleden tijd (past simple)?

• Wendy is making a phone call.

• The company bought a lot of phones over the years.

• The phone is ringing next door.

• They teach each other how to hunt.

Regelmatige werkwoorden: Om de past simple te maken voeg je .... toe aan de stam.

• -s

• -ing

• -ed

• niets

Zet het werkwoord tussen haakjes in de past simple positive.

They ...... (to study) for their exams.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de past simple positive.

I ..... (to give) my grandmother a car for her birthday.

Which tense do we use for: two weeks ago

• present simple

• past simple

• present continuous

• future simple

Als je een vraag wil maken in de past simple gebruik je het hulpwerkwoord did

• True

• False

Which sentence is correct?

• He were in London.

• He was in London.

Maak de zin negatief in de past simple.

John and Brad ....... (not to like) the movie at all.

• didn't like

• not liked

• didn't liked

• don't like

Maak de zin vragend in de past simple.

......... (to see) him yesterday evening?

• Did you see

• See you

• Saw you

• Did you saw

Als je wilt zeggen dat iets niet zo was dan gebruik je in de verleden tijd (past simple) don't.

• True

• False