4. Werkwoordspelling persoonsvorm

De jongen ____________ (vertellen) over zijn bezoek aan de Efteling.

De zeehonden _________ (zwemmen) één minuut geleden langs onze boot.

De meisjes __________ (vergroten) gisteren het probleem van de meester.

Ik ___________ (spelen) het liefst de hele dag met lego.

De fietsenwinkel ____________ (verhuren) afgelopen zomer meer fietsen dan ooit.

De leerlingen _____________ (weigeren) gisteren om mee te doen aan de rekenles.

Mijn tante ___________ (bestellen) al haar cadeaus via bol.com

Pieter ___________ (proeven) vooral een bittere smaak toen hij vorige week witlof at.

De koe _____________ (grazen) in de wei.

De jongen ____________ (bieden) vorige week wel 40 euro voor dat schilderij!