2HV schrijfvaardigheid betoog

2HV schrijfvaardigheid betoog

7th Grade

8 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Preposities-3

Preposities-3

6th - 7th Grade

9 Qs

werkwoordspelling - regels en oefenen t.t.

werkwoordspelling - regels en oefenen t.t.

7th Grade

12 Qs

Bijwoorden

Bijwoorden

7th - 8th Grade

13 Qs

Ned. op niveau H1 - Kies een woord

Ned. op niveau H1 - Kies een woord

3rd Grade - University

10 Qs

Dierengeluiden (Frappant 1)

Dierengeluiden (Frappant 1)

KG - 12th Grade

10 Qs

Zoek het lijdend voorwerp

Zoek het lijdend voorwerp

KG - University

10 Qs

klas 1 herhaling theorie leesvaardigheid

klas 1 herhaling theorie leesvaardigheid

7th Grade

13 Qs

Groep 7 persoonsvormen TT & VT

Groep 7 persoonsvormen TT & VT

KG - University

10 Qs

2HV schrijfvaardigheid betoog

2HV schrijfvaardigheid betoog

Assessment

Quiz

World Languages

7th Grade

Hard

Created by

Maaike Bouwkamp

Used 5+ times

FREE Resource

8 questions

Show all answers

1.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Welke zin past goed bij 'duidelijk taalgebruik'?

Variëren in zinsbouw is goed, maar zorg dat je zinsdelen in een logische volgorde staan.

Zorg voor de standaard zinsbouw zodat je zinnen in volgorde staan.

Variëren in zinsbouw is goed omdat je zinsdelen dan in een logische volgorde staan.

De volgorde Onderwerp-overige zinsdelen -lijdend voorwerp en p.v. is het meest gebruikelijk.

2.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Waarom moet je 'duidelijk taalgebruik' toepassen.

Deel lange zinnen met veel informatie op in kortere zinnen en laat onnodige informatie achterwege.

Variëren in zinsbouw is goed maar zorg dat de zinsdelen in een logishe volgorde staan.

In het Nederlands kun je variëren in opbouw en de volgorde onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp zorgt hiervoor.

Je moet zorgen dat je boodschap over komt zodat je inderdaad kunt overtuigen.

3.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Het gebruiken van duidelijke woorden helpt om helder te schrijven. Welk onderwerp heeft hier niets mee te maken?

Dubbele ontkenning: 'hij heeft niets ontkend', moet je voorkomen.

Vermijd omslachtige constructies; formuleer kort en krachtig.

Ouderwetse woorden gebruiken is wat anders dan 'formeel taalgebruik'.

Als je vage woorden gebruikt en passieve zinnen maakt, moet de leerling onnodig puzzelen.

4.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Met welk antwoord kun je de lezer boeien?

Je maakt de tekst levendig door voorbeelden te noemen omdat die zorgen voor herkenning.

Als je metaforen gebruikt moet de eerste zin neutraal zijn zodat de lezer denkt: 'Het zal wel'.

Met een tekst wil je iets bereiken. Je wilt de lezer iets vertellen, emoties oproepen of overtuigen.

Door vergelijkingen maak je teksten boeiend en maak je dat de lezer het ermee eens kan zijn.

5.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Kun je met een overtuigende tekst, amuseren? Kies het beste antwoord.

Als je doel 'amuseren' is, kan dat, maar niet als je alleen wil amuseren.

Je tweede doel kan zijn dat mensen het met plezier moeten lezen.

Een amuserende tekst kan nooit fout zijn, dus dan moet je ook een betoog kunnen schrijven.

Ja, als je let op spelling en grammatica formulering en de boodschap die je wilt overbrengen.

6.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Waarom zou je emoties willen oproepen als je een betoog schrijft? Kies het beste antwoord.

Wanneer je een lezer wilt ontroeren, helpt het om eigen ervaringen en gevoelens te gebruiken.

Je kunt iemand ook laten lachen en blij laten zijn. Dan denken ze aan dat gevoel en kiezen ze voor jou.

Omdat je sneller overtuigt als je iemand emotioneel 'raakt'.

Omdat mensen denken dat de tekst goed is als ze moeten huilen.

7.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Formeel en informeel taalgebruik.

Wat betekent 'formeel'?

Dat je ouderwetse woorden gebruikt die moeilijk zijn. Je gebruikt het bij oudere mensen.

Als je doelgroep ouder is dan jij, gebruik je 'deftige' woorden.

Letterlijk betekent het dat de vorm belangrijk is en voldoet aan de regels.

Formeel taalgebruik wordt toegepast als je officieel moet overtuigen.

8.

MULTIPLE CHOICE QUESTION

1 min • 1 pt

Wanneer gebruik je informeel taalgebruik? Kies het beste antwoord.

Je gebruikt informeel taalgebruik als je doelgroep beter reageert op woorden uit dagelijkse spreektaal.

Omdat de scheidslijn vaag is, moet je er niet te moeilijk over doen. Zorg ervoor dat het persoonlijk is.

Je mag informeel taalgebruik toepassen als je lezers jonger zijn dan jij.

Er is een geleidelijke overgang maar je zet informeel taalgebruik vooral in als je de doelgroep goed kent.