Werkwoord vervoegen tegenwoordige tijd: 'Willen' 3

willen: hij .... een nieuwe auto kopen.

willen: zij (enkelvoud) .... een hond als huisdier.

willen: jullie .... pizza bestellen.

willen: ik .... een foto maken.

willen: zij (meervoud) .... een ijsje eten.

willen: hij .... zijn kamer opruimen.

willen: jullie .... een boek lezen.

willen: ik .... naar de sportschool gaan.

willen: zij (meervoud) .... op vakantie.

willen: jij .... een nieuwe hobby vinden.