Zoek bij elkaar.

• zat

• zetten

• zag

• zitten

• sloeg

• slaan

• slaagde

• zien

• zette

• slagen

Wat is de goede vorm van het werkwoord in de verleden tijd?

De cursist slaagt voor zijn examen.

Ik​ (a)   vorige week bij vrienden.

• sliep
• slaapte
• sloot
• sloeg

Ik zit op de bank tv te kijken.

ik zit - ik zat

wij zitten - wij​ (a)  

ik sluit - ik sloot

wij sluiten - wij​ (b)  

ik slaap - ik​ (c)  

wij slapen - wij​ (d)  

• zaten
• sloten
• zatten
• slotten
• sliep
• sloeg
• sloegen
• sliepen

Wij slaan de vlieg dood.

We zien jullie in het museum.

Zoek bij elkaar.

• kookten

• slaan

• keken

• slapen

• sloegen

• koken

• sliepen

• kijken

• sloten

• sluiten

Zijn de werkwoorden regelmatig of onregelmatig? Zet in het goede rijtje.

Groups:

(a) Regelmatig

,

(b) Onregelmatig

• winnen

• zoeken

• sluiten

• spelen

• verliezen

• sparen

• kopen

• koken

• geven

• slagen

• reizen

• wennen

Het team wint de wedstrijd.

• won

• winde

• winden

• wonnen