TC B1 4.4 grammatica

Ik probeer brandstof...

• besparen

• te besparen

• bespaard

Ik beloof je het geld morgen...

• overmaken

• te overmaken

• over te maken

• overgemaakt

Welk boek kun je me...?

• aanraden

• te aanraden

• aan te raden

• aangeraden

Ik zal je het geld morgen...

• overmaken

• te overmaken

• over te maken

• overgemaakt

Hij ... vandaag niet te werken.

• hoeft

• wil

• moet

Ik ... te bellen naar de bank.

• wil niet

• weiger

• zal

Ik heb besloten mijn foto's ... (verwijderen).

Ik zou dit huis ... (opknappen).

Ik ben vergeten mijn sleutels uit de voordeur ... halen.

Ik hoef vandaag...

• geen eten te klaarmaken.

• eten niet klaar te maken.

• geen eten klaar te maken.

• klaar te maken.