Bob Merkx HPC Zetten formatief SO klas 3 11-02-2025

l'équipement

• de uitrusting

• de bijzonderheid

• de gepensioneerde

• de vrije tijd

le bruit

• het ontbijt

• het lawaai

• het strand

• de mening

proche

• prettig

• vies

• dichtbij

• naast

il y aura

• er zal/zullen zijn

• we zullen zijn

• we zullen gaan

• we zullen doen/maken

la poubelle

• de kip

• de honing

• de afvalbak

• het uitstapje

la porte

• de deur

• het vertrek

• het (trein)station

• het spoor

Ils ont attendu

• Zij heeft gewacht

• Zij hebben gewacht

• Zij heeft gehoord

• Zij hebben gehoord

Elles sont parties

• Zij zijn vertrokken

• Zij zijn gebleven

• Zij hebben genomen

• Zij hebben gekozen

Je la vois.

• Jij ziet hem.

• Jij ziet haar.

• Ik zie hem.

• Ik zie haar.

Je vais le chercher

• Ik ga je zoeken.

• Ik ga hem zoeken.

• Ik ga haar zoeken.

• Ik ga hen zoeken.