2 vwo grammatica: les 18 april

Benoem jij in onderstaande zin:

Neem jij voor je ouders nog een kaartje voor de schoolmusical mee?

• persoonsvorm

• onderwerp

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem een kaartje voor de schoolmusical in onderstaande zin:

Neem jij voor je ouders nog een kaartje voor de schoolmusical mee?

• onderwerp

• persoonsvorm

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte zinsdeel in de zin:

Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter in de auto achter.

• onderwerp

• werkwoordelijk gezegde

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte zinsdeel in de zin:

Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter in de auto achter.

• onderwerp

• werkwoordelijk gezegde

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte zinsdeel in de zin:

Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter in de auto achter.

• onderwerp

• werkwoordelijk gezegde

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte zinsdeel in de zin:

Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter in de auto achter.

• onderwerp

• werkwoordelijk gezegde

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte zinsdeel in de zin:

Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter in de auto achter.

• onderwerp

• werkwoordelijk gezegde

• lijdend voorwerp

• meewerkend voorwerp

• bijwoordelijke bepaling

Benoem het dikgedrukte deel van deze samengestelde zin:

Ik kan niet met de fiets komen, want hij staat nog bij de fietsenmaker.

• hoofdzin

• bijzin

Benoem het dikgedrukte deel van deze samengestelde zin:

Ik kan niet met de fiets komen, want hij staat nog bij de fietsenmaker.

• hoofdzin

• bijzin

Want is in deze samengestelde zin het voegwoord. Om welk voegwoord gaat het?

Ik kan niet met de fiets komen, want hij staat nog bij de fietsenmaker.

• nevenschikkend voegwoord

• onderschikkend voegwoord