P Woorden oefenen

De politieagent ​ (a)   de automobilist.

De hovenier ​ (b)   de struiken in de tuin.

Deze brief ​ (c)   een overzicht van uw energiekosten.

De snelheidscamera ​ (d)   de vrachtwagen op de snelweg.

De vader ​ (e)   zijn zoon op koekjes stelen.

• bekeurt
• snoeit
• betreft
• flitst
• betrapt
• harkt
• plaatst

Waar zie je onkruid?

• 
• 
• 
• 

Zoek bij elkaar

• de boete

• de bekeuring

• de plant

• de struik

• geen aandacht geven

• controleren

• het nummerbord

• negeren

• nakijken

• het kenteken

Waar worden bladeren geharkt?

• 
• 
• 
• 

Wat kun je niet inpakken?

• 
• 
• 
• 

Ik snoei.

• 
• 
• 
• 

Waar wordt een schutting geplaatst?

• 
• 
• 
• 

Wat zijn jouw werkzaamheden?

• Ik ben kapper.

• Ik was, knip en verf haar.

• Ik werk heel hard.

• Ik werk in een kapsalon.

Hij maakt kosten om naar zijn werk te reizen. Daarom krijgt hij een extra...

• vergoeding

• salaris

• auto

• saldo

Welke zin past het best bij het plaatje?

• De man pakt de tas in.

• Ik betrap de dief op heterdaad.

• De man doet boodschappen.