Nederlands op niveau - H1-H5 grammatica

Nederlands op niveau - H1-H5 grammatica

12th Grade

8 Qs

quiz-placeholder

Similar activities

Vragen bij De Finale - 7 en 9 februari

Vragen bij De Finale - 7 en 9 februari

8th Grade - University

10 Qs

Tekstsoort - tekstdoel

Tekstsoort - tekstdoel

1st Grade - University

10 Qs

Nederlands naar perfectie - H1 - september

Nederlands naar perfectie - H1 - september

3rd Grade - University

10 Qs

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

KG - University

10 Qs

Woordsoorten oefenen

Woordsoorten oefenen

9th Grade - Professional Development

13 Qs

Kennismaking Franse taal

Kennismaking Franse taal

12th Grade

10 Qs

Finale Hoofdstuk 3  Woordenlijst 19

Finale Hoofdstuk 3 Woordenlijst 19

10th Grade - University

7 Qs

Idioom Ned naar perfectie H1

Idioom Ned naar perfectie H1

3rd Grade - University

10 Qs

Nederlands op niveau - H1-H5 grammatica

Nederlands op niveau - H1-H5 grammatica

Assessment

Quiz

World Languages

12th Grade

Hard

Created by

Rita Niland

FREE Resource

8 questions

Show all answers

1.

CLASSIFICATION QUESTION

1 min • 2 pts

Met de conjuncties ... combineer je twee hoofdzinnen. Met de conjuncties ... een hoofdzin en een bijzin.

Groups:

(a) Twee hoofdzinnen met

,

(b) Hoofdzin en bijzin met

of

daar

als

omdat

maar

want

dus

zodat

wanneer

en

2.

MATCH QUESTION

1 min • 2 pts

Wat hoort bij wat? Actieve vorm

geeft

perfectum

had gegeven

plusquamperfectum

heeft gegeven

presens

gaf

imperfectum

3.

MATCH QUESTION

1 min • 2 pts

Wat hoort bij wat? Passieve vorm.

werd gegeven

presens

wordt gegeven

imperfectum

was gegeven

plusquamperfectum

is gegeven

perfectum

4.

DRAG AND DROP QUESTION

1 min • 2 pts

Modale werkwoorden zijn:​ (a)   ​ (b)   ​ (c)   ​ (d)   ​ (e)  

kunnen
zullen
moeten
mogen
willen
worden
zijn
hebben
gaan

5.

DRAG AND DROP QUESTION

1 min • 2 pts

Een herinnering aan een belofte maken we met: ​ (a)   .of​ (b)   ​ en (c)  

zou
zouden
toch
zullen
maar

6.

DRAG AND DROP QUESTION

1 min • 2 pts

Als een werkwoord in de bijzin een prepositie bij zich heeft, gebruik je​ (a)   voor ​ (b)  

waar + prepositie
zaken
die of dat
zinnen

7.

FILL IN THE BLANK QUESTION

1 min • 1 pt

Het ... gebruik je bij een sequentie van opeenvolgende zinnen.

8.

FILL IN THE BLANK QUESTION

1 min • 1 pt

Het .... gebruik je in zinnen die informatie geven en die een relatie aangeven met het heden.