Le français en classe_2

Conjugue le verbe.

• Vertaal het werkwoord.

• Vervoeg het werkwoord.

• Schrijf het werkwoord op.

Consulte (la liste de vocabulaire).

• Zoek (de woordenlijst)

• Vertaal (de woordenlijst

• Raadpleeg (de woordenschatlijst).

• • Schrijf (de woordenlijst op)

  • C) Vertaal (de woordenlijst)

Décris.

• Beschrijf.

• Verklaar.

• Vertaal.

• Vergelijk.

Donne (des conseils).

• Volg (de tips).

• Zoek (tips).

• Geef (tips).

• Vraag (tips).

Ecoute (bien) la chanson / les conversations.

• Vertaal (goed) het lied / de gesprekken.

• Luister (goed) naar het liedje/de conversaties.

• Lees (goed) het lied / de gesprekken

• Bekijk (goed) het lied / de gesprekken.

Ecris des phrases.

• Schrijf zinnen.

• Lees zinnen.

• Vertaal zinnen.

• Verander zinnen.

Emploie la carte mentale.

• Teken de mindmap.

• Maak een mindmap.

• Gebruik de mindmap.

• Verklaar de mindmap.

Encercle / entoure.

• Schrijf / teken.

• Omcirkel.

• Verander / bewerk.

• Verwijder / kies.

Envoie un message / une vidéo.

• Ontvang een bericht / een video.

• Verander een bericht / een video.

• Bekijk een bericht / een video.

• Stuur een bericht/een video.

Exerce-toi.

• Vertaal.

• Oefen.

• Verklaar.

• Schrijf.